Haar poten sleepten zich voort. Plof, plof, plof. Zo gingen haar poten telkens weer, wolkjes stof en zand stoven op bij elke stap die ze verzette. Naast haar hoorde ze het slepende geluid samen met de steentjes die over die stoffige grond schuurde. Kort liet ze haar buit op de grond ploffen en hijgde. De geuren van regen en het bos stonden nog vers in haar geheugen gegrift. Hier rook ze enkel modder, stof en oude vervaagde geuren van mensen. Ze waren allang niet meer gezien, de mensen. Cleo wist dat ze niet meer bestonden, dat de wereld was veranderd. Maar hier, hier op dit eiland ging het leven gewoon verder. Alsof er niks was gebeurd. Afgezonderd en geisoleerd van de rest van de wereld. Omringt door een oneindeloos zich van water. Niets meer dan water, zout rook naar zilt en vis. Zo helder dat je poten erin kon zien zelfs al stond je haast met je kop onder water. Het was mooi maar het was niet drinkbaar. De vis was te eten maar lastig te vangen, voor schaaldieren moest je opassen want die konden gemeen terugbijten. Omringt door water en geen mogelijkheid om over te steken om te zien hoe de rest van de wereld eruit zag. Haar tong likte het bloed lang haar mond weg. De fijne en warme smaak van bloed. Haar maag gromde, het was alweer een tijd geleden dat ze iets had weten te vangen. Dit werd haar feestmaal. Ze boog haar kop weer om haar buit te pakken en verder te lopen.
Plof, plof, plof. Haar poten stopten opnieuw met lopen. Cleo hief haar kop op naar de grote stenen. Hoog en statig wierp het zich op. Dwong respect af in een bepaalde manier. Daarom hield ze van deze plek. Het was stoffig, vies, vuil en rook na al die jaren nog steeds naar mensen. Het was lastig klimmen en na jaren van verwering en verwaarlozing brokkelde sommige stukken langzaam af. Werden gaatjes en kiertjes nieuwe huizen voor insecten en slangen. Je moest oppassen waar je liep en niet verdwalen. En toch hield ze van deze plek. De moeite om helemaal omhoog te komen waar geen ander dier kwam dan de vogel. Daar waar je het dichte bij de Zon en de Maan was. Waar je de lucht kon aanraken en in de wolken bijten.
Op een snellere pas begon de luipaard aan haar weg naar boven. Soepel en elegant zoals een luipaard hoorde te zijn. Iets minder elegant met de hinde die achter haar aanbonkend. Ze kende de route, ze kende de veilige plekken en de valstrikken die na jaren nog niet waren afgegaan maar nog steeds werkten, en doodde. Haar hart versnelde hoe dichter ze bij de lucht kwam. De grijze wolken bedekte de zon, verduisterde de wereld in grijs en toch bleef ze verlangen naar het hoge. Haar borstkas ging hevig op en neer. Hijgend, vermoeid liet ze zich op de stenen vallen. Zachtjes prikte de steentjes in haar buik maar ze was het gewend. Ze rolde zich op haar rug door het stof. Ze staarde naar de wolken die langzaam voorbij dreven. Prachtig. Ze rolde weer op haar buik en staarde de tientallen meters naar beneden. Ze zag de zee, die verder liep dan ze kon zien. Ze kon bijna het hele eiland aanschouwen vanaf hier. Prachtig. Ze hield van deze plek.
Cleo begon gulzig maar beheerst aan haar maaltijd. De vangst vandaag was goed maar morgen misschien minder. Over een maand misschien helemaal niet. Ze moest zuinig doen anders overleefde ze niet. Er was nog prooi maar voe hoe lang? Er waren meer luipaarden dan zij dat wist ze. Haar zusjes zouden nog ergens rondlopen, en hij.. Haar gedachten dwaalde af, ze trok ze weer terug voordat ze wegvlogen naar een andere wereld. Iets beneden haar trok haar aandacht, mooi. Haar hemelsblauwe ogen richtte zich naar beneden, haar gedachten concentreerde zich op het dier beneden haar. Een luipaard, overduidelijk. Maar wie, dat was een raadsel. Laag aan de grond maar half opgestaan keek ze naar de luipaard. Kwam hij omhoog? Naar haar toe. Nee dat kon ze niet toelaten. Dit was haar plek, ze wilde geen problemen of dat haar rust werd verstoord. Praten kon, vrienden maken wist ze zo net nog niet. Maar ze had geen zin in herrieschoppers of iemand die haar buit stal. Snel maar vastberaden trok ze haar buit in de ingang van de tempel en liep weer naar buiten. Het was niet moeilijk om van bovenaf andere te bekijken zonder op te vallen. Soepel haast onhoorbaar sprong ze naar beneden. Haar kussentjes die het geluid dempte. Ze ging naar beneden tot de op dezelfde ''verdieping'' stond als de luipaard. 'Wat komt U hier doen?' Vroeg ze zonder er doekjes om te winden. Statig zoals het gebouw waarop ze stonden met trots in haar stralende blauwe ogen keek ze recht naar de andere luipaard. Niet uitdagend, niet indringend. Normaal met de natuurlijke trots die ze in zich had. Rustig bewoog haar staart mee met de wind, terwijl ze wachtte op een reactie. Goed of slecht.
[Mijn eerste post 8D]